THE STORY OF OUR LIVES MARK STRAND
1
We lezen het verhaal van ons leven
het speelt zich af in een kamer.
De kamer kijkt uit op een straat.
Daar is niemand,
er is geen enkel geluid.
De bomen zijn zwaar van het blad,
geparkeerde auto’s bewegen nooit.
We blijven de pagina’s omslaan,
in de hoop op iets,
iets als genade of verandering,
een zwarte regel die ons verbindt
of ons uit elkaar houdt.
Zoals het nu lijkt
is het boek van ons leven leeg.
De meubels in de kamer zijn nooit verplaatst,
En iedere keer worden vloerkleden donkerder
als onze schaduwen ze bestrijken.
Het is bijna alsof de kamer de wereld gelijk is.
We zitten naast elkaar op de bank,
lezen over de bank.
Het is ideaal, zeggen we.
Het is ideaal.
2
We lezen het verhaal van ons leven
alsof we er in voor komen,
alsof we het hadden geschreven.
Dit komt steeds weer terug.
In één van de hoofdstukken
leun ik achterover en schuif het boek opzij
omdat dit is
wat het boek zegt.
Ik leun achterover en begin over het boek te schrijven.
Ik schrijf dat ik buiten het boek wil geraken,
buiten mijn leven in een ander leven.
Ik leg mijn pen neer.
Het boek zegt: Hij legde zijn pen neer
draaide zich om en keek hoe zij het stuk las
over zich zelf en waarin zij verliefd werd.
Het boek is nauwkeuriger dan we ons kunnen voorstellen.
Ik leun achterover en zie je lezen
over de man van de overkant.
Ze hebben er een huis gebouwd,
en op een dag kwam er een man uit lopen.
Je werd verliefd op hem
omdat je wist dat hij je nooit zou bezoeken,
hij nooit zou weten dat je wachtte.
Avond na avond zou je zeggen
dat hij op me lijkt.
Ik leun achterover en zie je zonder mij ouder worden.
Zonlicht valt op je zilvergrijze haren.
De vloerkleden, de meubels
zijn bijna in verbeelding opgelost.
Ze las door.
Ze scheen geen bijzonder belang te hechten
aan zijn afwezigheid,
zoals iemand op een stralende dag
het weer helemaal verkeerd kan vinden
omdat het hem niet op andere gedachten brengt.
Je knijpt je ogen samen.
Je hebt de aanvechting het boek,
dat mijn verzet beschrijft te sluiten:
hoe, als ik achterover leunend
me mijn leven zonder jou voorstel,
hoe ik me voorstel me in een ander leven,
een ander boek te verplaatsen.
Het beschrijft jouw verslaving aan verlangen,
hoe de vergankelijke ontboezemingen
van betekenis je bang maken.
Het boek beschrijft veel meer dan je lief is.
Het wil ons verdelen.
3
Vanmorgen werd ik wakker met het geloof
dat ons leven uit niets anders bestond
dan uit het verhaal van ons leven.
Toen jij het daarmee oneens was,
wees ik de plaats in het boek aan
waar je het ermee oneens was.
Je viel weer in slaap en ik begon
die raadselachtige stukken te lezen waar je gewoon was
naar te gissen terwijl ze werden geschreven
maar die uit je aandacht verdwenen
zodra ze deel van het verhaal werden.
In één ervan liggen koele gewaden maanlicht
gedrapeerd over stoelen in de kamer van een man.
Hij droomt van een vrouw die haar gewaden verloor,
in een tuin zit en wacht.
Ze gelooft dat liefde een offer is.
Het onderdeel beschrijft haar dood,
ze wordt er niet benoemd,
wat één van de dingen van haar is
die je niet kunt uitstaan.
Even later vernemen we
dat de dromende man
in het nieuwe huis aan de overkant woont.
Nadat je vanmorgen weer was ingeslapen
begon ik voor in het boek te bladeren:
het was als dromen over de kindertijd,
zoveel leek er te verdwijnen,
zoveel leek er weer tot leven te komen.
Ik wist niet wat ik moest doen.
Het boek zei: Tijdens deze momenten was het zijn boek.
Met een glansloze kroon ongepast op zijn hoofd,
was hij kortstondig heerser over innerlijk en uiterlijk ongenoegen,
verontrust in zijn eigen koninkrijk.
4
Voordat je wakker werd
las ik een ander stuk dat je afwezigheid beschreef
en vertelt hoe je met slapen de voortgang
van je leven omkeert.
Al lezend was ik aangedaan door mijn eenzaamheid,
in het besef dat wat ik voel vaak
de ruwe en ongelukkige vorm van een verhaal is
dat wellicht nooit verteld zal worden.
Ik las en een verlangen zette mij aan me over te geven
aan het huis van jouw slaap.
Hij wilde haar naakt en weerloos zien,
Haar zien in het afval, in afgewezen schetsen
van voorbije dromen, kostuums en maskers
van gedateerde taferelen .
Het was alsof hij onweerstaanbaar
werd aangetrokken tot mislukken.
Het was moeilijk door te lezen.
Ik was moe en wilde opgeven.
Het boek leek zich hiervan bewust.
Het gaf de tip van onderwerp te veranderen.
Ik wachtte tot je wakker werd niet wetend
hoe lang ik wachtte,
leek het er op dat ik niet langer las.
Ik hoorde wind langs trekken
als een stroom zuchten
ik hoorde bladeren huiveren
in de bomen voor het raam.
Het zou in het boek terecht komen.
Alles zou er in staan.
Ik keek naar je gezicht
ik las je ogen, je neus, je mond…
5
Als er eens een volmaakt moment in het boek zou zijn;
als we dan in dat moment zouden kunnen leven,
zouden we het boek opnieuw kunnen beginnen,
alsof we het niet geschreven hadden,
alsof we er niet in voor kwamen.
Maar de sombere handreikinge
op elke bladzijde zijn te talrijk
en de ontsnappingen zijn er ternauwernood
We verlezen de dag.
Elke omgeslagen bladzijde
is als een opflakkerende kaars in de geest.
Ieder moment een vergeefse aanleiding.
Konden we maar stoppen met lezen.
Hij zou nooit een ander boek willen lezen
en zij bleef de straat in staren.
De auto’s waren er nog,
de intense schaduw van bomen omhulde hen.
De schaduwen doortrokken het nieuwe huis.
Misschien dat de man die er woonde,
de man waarvan ze hield,
het verhaal van een ander leven las.
Ze stelde zich een lege woonkamer voor,
een gedoofde haard, een man
die een brief zit te schrijven aan een vrouw
die haar leven opofferde voor de liefde.
Als er één volmaakt moment in het boek was
zou dit het laatste zijn.
Het boek bevraagt nooit de oorzaken van liefde.
Het beweert dat verwarring een noodzakelijke deugd is.
Het legt niets uit. Het onthult slechts.
6
De dag schrijdt voort.
We bestuderen wat we ons herinneren.
We kijken in de spiegel aan de andere kant van de kamer.
We verdragen het alleen zijn niet.
Het boek vervolgt.
Ze werden zwijgzaam en wisten niet
hoe de noodzakelijke dialoog aan te vangen.
Als eerste veroorzaakten de woorden juist onenigheid,
wat vervolgens weer eenzaamheid tot gevolg had.
Ze wachtten.
Ze zouden de bladzijden willen omslaan, in de hoop
dat er iets zou gebeuren.
Ze zouden hun leven in het geheim oplappen:
elke nederlaag willen vergeven want kan niet beproefd worden
alle pijn beloond want onwerkelijk.
Ze deden niets.
7
Het boek zal niet overleven.
Daarvan zijn wij het levende bewijs.
Buiten is het donker, in de kamer donkerder.
Ik hoor jouw ademhaling.
Je vraagt me of ik moe ben,
of ik wil blijven lezen.
Ja, ik ben moe.
Ja, ik wil blijven lezen.
Ik zeg overal ja op.
Je kan me niet horen.
Ze zaten naast elkaar op de bank.
Ze waren de kopieën, de vermoeide fantomen
van iets dat ze ooit eerder waren.
Hun houding was blasé.
Ze staarden in het boek
en gruwden van hun onschuld,
van hun weerzin op te geven.
Ze zaten naast elkaar op de bank.
Ze waren vastbesloten de waarheid te aanvaarden.
Ze zouden het hoe dan ook aanvaarden.
Het boek zou geschreven moeten worden
Het zou gelezen moeten worden.
Zij zijn het boek en ze zijn
niets anders.