Geuren
Er werden kamers door ontsloten
die ik nooit eerder betrad
Noem het een kamer want een deur
Deuren, kamers, noem het huis
Het dak bepaalde plek tot onderkomen
Met ontluikende contouren misschien van thuis
Was tijd er nog los van chronos
Materie nog zonder vorm
Licht alleen nog flauwe warmte
en richting een concept
(voor het benoemen van de kamers
moest ik nog geboren worden)
Met het dwalen in het onvolgroeide eigen
vond ik sporen van haar, van haar
en zweet, vermoedens van bloed, poep, aarde
En herinneringen aan zaad van diep, de diepte
die het huis aanvankelijk onthield van muren
Lucht, het onbegrensde wat het begrensde verbindt,
zal als geleider eenmaal in beweging
het huis stormachtig vorm gaan geven, het
smachtte zoals bloed dat met lichaam doet.
Ik rook er nog nooit zo goed