Geluidloos schuif ik bij
De winter draait zich
in haar winterslaap
nog eens om
De ontsnapte dode lucht
herinnert nauwelijks nog
aan een liefdevolle belofte
(de dekens zorgvuldig toe)
De onrustige apneu naast me
komt weer op gang
Een onzeker geleid vervoermiddel
van gebroken vergezichten
(op met houten wielen rammelende fiets
langs een rotsig ravijn)
Voor zijn beurt
opent plots een kieviet
steels de ruimte
Herschikt voorzichtig het uitspansel
De weg is gewezen nu,
er is nieuw licht aanstaande
(countdown from now)
Mijn siddering
doet haat adem stokken
Slaapdronken hapt ze verschrikt:
“waar ben ik…?”
En ik zal haar gerust kussen:
(“…het is nog lang geen tijd”)